Peter Benoit en de moederspraak: De schaduw van de componist in de Vlaamse taal, muziek en onderwijs

Misschien ligt het wel aan zijn West-Vlaamse arbeidsethos, feit is dat componist Peter Benoit een noeste werker was. Hij liet niet alleen een omvangrijk en gevarieerd oeuvre na, hij ligt ook aan de basis van instellingen die nu nog altijd het cultuurleven klank en vorm geven, zoals het Koninklijk Conservatorium Antwerpen, Opera Vlaanderen en, onrechtstreeks, De Singel.

Binnen een dominant Franstalige muziekcultuur componeerde hij in de volkstaal, hij bouwde een eigen muziekopleiding uit en groeide uit tot een van de luidst klinkende stemmen in de Vlaamse Beweging. 


Liefde voor de moedertaal

Benoit kreeg de liefde voor de ‘moederspraak’ met de paplepel ingegeven. Niettegenstaande het eerder armoedige milieu waarin hij opgroeide, was naast muziek ook het woord prominent in huis aanwezig. Zijn moeder speelde in haar jeugd toneel bij een rederijkersvereniging en vader Benoit, een veelzijdig muzikant, had les gevolgd bij de dichter Pieter Jan Renier.
Thuis spraken ze, zoals alle Vlamingen, het plaatselijke dialect, maar bij gebrek aan een gestandaardiseerd Nederlands correspondeerden ze noodgedwongen in het Frans. Tijdens zijn studies bij François-Joseph Fétis aan het Conservatoire royal in Brussel schreef hij dus aan het thuisfront Franse brieven, een enkele keer opgesmukt met enkele woorden in het ‘Vlaams’. In Brussel componeerde hij zowel mélodies voor de Brusselse salons, als Vlaamse muziektheaterwerken voor het ‘Tooneel der Volksbeschaving’ van de sociaal geëngageerde flamingant Jacob Kats. Bij Kats leerde Benoit niet alleen de praktijk van het muziektheater, maar ook hoe muziek en woord te gebruiken als wapen in de culturele emancipatiestrijd. 

Muzieknationalisme en muziekpedagogie

Na het behalen van de Prix de Rome in 1857, reisde hij met een stipendium door Duitsland, waar hij in contact kwam met Wagners denkbeelden over de ‘deutsche Oper’. Aansluitend verbleef hij van 1859 tot 1863 in Parijs, waar hij tevergeefs als operacomponist probeerde door te breken. Hij kende er wél succes met zijn pianocyclus Contes et ballades, die geïnspireerd was door de volksverhalen uit zijn geboortestreek die zijn grootvader hem in zijn kindertijd had verteld. De Parijse pers meldde: ‘Monsieur Benoit est Flamand’ en signaleerde zo al vroeg de muzieknationalistische tendensen in zijn werk. 
Eens terug in België componeerde Benoit alleen nog op Nederlandstalige teksten. Na de succesvolle creatie in 1866 in Brussel van zijn oratorium Lucifer, op verzen van de flamingantische dichter Emanuel Hiel, werd hij een jaar later in Antwerpen directeur van de stedelijke muziekschool die hij als ‘Antwerpsche Vlaamsche Muziekschool’ zou uitbouwen tot het centrum van de Vlaamse muziekbeweging. Het was zijn intentie een muziekkunst te creëren die gebaseerd was op de moedertaal en een herbronning bij het volkslied.
Om binnen het Belgisch muziekestablishment zijn muzieknationalistische ideeën te promoten, schreef hij tal van essays waarbij hij zich duidelijk liet inspireren door Johann Gottfried Herders theorie over de ‘Volksgeist’. Hij ontwikkelde een geïntegreerd pedagogisch systeem waarin componist, uitvoerder én publiek elk hun plaats hebben. In zijn radicale visie klonk dat zo: ‘Het vraagstuk of iemand componist is, uitvoerder of luisteraar, is niet langer de vraag a priori. Het onderricht voor allen, en hetzelfde voor allen, ziedaar waar men naar streven moet.’ Zijn muziekpedagogisch systeem richtte zich dus zowel op de professionele musicus als op de amateur en het publiek. Na veel lobbywerk verwierf hij in 1897 voor zijn school het statuut van Koninklijk Conservatorium, meteen de eerste onderwijsinstelling in België die hoger onderwijs in het Nederlands verstrekte. 

Koorwerken in de moedertaal

Zijn achterban kon hij voor zijn plannen enthousiasmeren door de uitvoering van grootse koorwerken als De Schelde (1868) en de Rubenscantate (1877), werken waarmee hij expliciet appelleerde aan Antwerpens chauvinisme. Tussendoor schreef hij met het pacifistische oratorium De oorlog zijn magnum opus en met Liefdedrama aan zee zijn meest moderne en persoonlijke werk. Met lyrische drama’s als Charlotte Corday en De Pacificatie van Gent (1876) zocht hij naar nieuwe wegen voor het muziektheater, waarbij hij acteurs liet spreken boven het orkest, in de hoop om zo tot een meer natuurlijke manier van voordragen te komen. 
Benoit ijverde jarenlang voor een Vlaams operagezelschap, maar hij moest tot 1893 wachten op een Vlaamse Opera die alleen Vlaamse opera’s of het internationale repertoire in Nederlandse vertaling zou opvoeren. Ondertussen trachtte hij met een kleiner muziektheaterwerk als Het meilief (1893) ook het publiek in de provincies te bereiken. 
Vanaf de jaren 1880 zette Benoit steeds meer in op een vorm van gemeenschapskunst met toegankelijke cantates die veel volk op de been brachten, zowel op als voor het podium. Uit die werken, waarvoor dichters als Emanuel Hiel, Julius De Geyter en Jan Van Beers de teksten leverden, spreekt een sterk progressief-liberaal geloof in vrijheid en vooruitgang. Benoit verklankte die ideeën in een toegankelijke muziektaal met meeslepende melodieën, kleurrijke orkestraties en massale bezettingen. 
Ondertussen bleef Benoit in woord en daad ijveren om het muziekleven te vernederlandsen. Maar de rechten die hij voor de Vlamingen vorderde, eiste hij even zeer voor zijn Waalse collega’s. In Droombeeld eener wereldkunst (1876) roept hij op tot een ‘hartelijke verbroedering’ tussen Vlamingen en Walen die elk hun eigen taal kunnen gebruiken en hun eigen kunst kunnen beoefenen, want ‘dan en dan eerst zal België het vrijste land zijn onder alle vrije landen in Europa.’ En hij beklemtoonde: ‘Alle talen (hebben) het zelfde recht, (…) geene enkele mag noch moet versmaad worden. Wanneer men de taal van een volk aanvalt, dan valt men dat volk in zijn innig leven aan, men verklaart hem een onrechtvaardigen en wreedaardigen oorlog, die meesttijds schrikkelijkere gevolgen heeft dan oorlogen met kanonschoten.’ Zijn liefde voor de moedertaal vond een artistieke neerslag in zijn iconische lied Mijn moederspraak (1889). JD