Landschappen van de ziel
Een orkest en een soloviool die de natuur induiken, die vogels laten fladderen en fluiten, de geur van herfstbladeren laten ruiken of de striemende regen op je huid laten voelen, het is van alle tijden. In Le Quattro Stagioni, vioolconcerto’s die rond 1720 ontstonden, transformeerde Antonio Vivaldi persoonlijke ervaringen met de natuur in bijzonder beeldende en virtuoze muziek.
Sinds deze eerste bloeitijd van de instrumentale muziek gingen componisten geregeld natuurgeluiden of schilderende details in hun muziek opnemen. Door het specifieke aanwenden van hoorn, hobo, fluit, viool of klarinet vloeide de natuur geleidelijk aan via herkenbare instrumentale klankkleuren de oren van de luisteraars binnen. In de vroege 19de eeuw bracht de pastorale symfonie een symfonische weerklank van de natuur in de concertzaal. Ook in Beethovens Zesde symfonie zingen vogels, ruist het beekje en raast de storm. Tegelijk vermeldde de componist uitdrukkelijk dat deze symfonie meer gevoelsuitdrukking was dan schildering.
Lied van water
Herkende Franz Schubert tijdens de laatste maanden van zijn leven ook niet zijn gemoedstoestand in de winterse gedichten van Wilhelm Müller? Zijn liederen over een einzelgänger die door een troosteloos winterlandschap trekt, roepen al bijna 200 jaar het beeld op van de miskende of aan zijn ziekbed gekluisterde componist. Kunstenaars slagen er vaak in de natuur te ontmoeten, of ze herkennen er ten minste een spiegel in. Zo kunnen hun werken ook landschappen van de ziel worden. Muziek kan een stemming laten aanvoelen die nauwelijks in woorden te vatten is. Dat gebeurt ook in enkele werken uit de vroege 20ste eeuw die het Antwerp Symphony Orchestra onder leiding van Jun Märkl en met Akiko Suwanai op het podium brengt.
Eugène Ysaÿe werd door twijfels gekweld en door melancholie overweldigd toen hij in 1902 Chant d’hiver componeerde. Volgens zijn zoon zou hij in enkele verzen uit een Waals gedicht van Joseph Vrindts zijn sombere stemming herkend hebben: “Alles schijnt te klagen, alles schijnt te huilen. Het sneeuwt… en de sneeuw hoopt zich op. Tegen de huizen; de wind kreunt… Ik heb zelfs de indruk dat ik het lied hoor van het water dat onder het ijs doordringt.” Zijn stemming en poëtische herkenning leverden een prachtig gedicht voor viool en orkest op waarin virtuositeit met beelden en gevoelens vermengd worden.
Nachtegalenzang
Natuur uitbeelden in muziek is soms ook een vorm van nostalgisch (terug)kijken naar de plek waar je vandaan komt of waar je een belangrijk deel van je leven doorbracht. Ottorino Respighi mijmert in Pini di Roma over de Italiaanse hoofdstad en hij gebruikt als stille getuigen de eeuwenoude bomen die het Romeinse landschap mee vorm geven. Volgens Respighi verbindt een logische ketting het verleden met de toekomst. Daarom schemert ook de muziek uit het verleden door in zijn werk. In pini presso una catacomba zijn die archaïsche muzikale echo’s duidelijk te horen. De natuur spreekt in dit werk wellicht het meest tot de verbeelding in het derde deel, I pini del Gianicolo, waar in een betoverend coloriet, met de klarinet in de hoofdrol, een met maanlicht overgoten tafereel geschetst wordt. Hier herinnert de klankmagiër Respighi aan de symboliek van vele nachtelijke taferelen in de 19de-eeuwse poëzie, muziek en beeldende kunst. Bijna altijd staan ze symbool voor het irrationele, het mysterieuze, de droom of de fantasie. Bij Respighi moet een nachtegaal dat plaatje vervolledigen. Hij paste ervoor om de betoverende zang van de meest vernoemde en geprezen zangvogel in de kunst zelf te verklanken. Hij droomde weg bij een specifieke opname van een zingende nachtegaal. De techniek mocht dus een handje toesteken om de concertgangers een nachtelijke droomwereld binnen te loodsen.
Het verschil tussen mechanisch opgewekte muziek en de natuurlijke vogelgezang is een cruciaal element in een sprookje van Hans Christian Andersen dat Igor Stravinsky in Le Chant du Rossignol op muziek zette. De nachtegaal die de Chinese keizer aanvankelijk met zijn gezang betoverde, moet er wijken voor een mechanische muziekdoos die nachtegalenzang imiteert. Stravinsky slaagt erin de zang van beide concurrenten te verbeelden. Wanneer de keizer zijn doodstrijd voert, laat de mechaniek het echter afweten en komt de echte nachtegaal met zijn magische klanken de dood verjagen.
Ralph Vaughan Williams haalde zijn inspiratie voor The lark ascending bij een Engels gedicht van George Meredith uit de jaren 1880 dat de spectaculaire vlucht van de leeuwerik beschrijft. Eerst klimmen ze tot een hoogte van soms meer dan honderd meter, waarna ze luid zingend omlaag vliegen. De viool leek Vaughan Williams uiterst geschikt om het fladderen, fluiten, tsjirpen en kwetteren in muziek te sublimeren. Hoog in de lucht leek de leeuwerik zich bovendien niets aan te trekken van het oplaaiende oorlogsgeweld dat Europa in 1914 trof. Kan deze hemelse muziek ons een eeuw later ook nog even laten wegdromen? De Japanse componist Toshio Hosokawa wil ons met zijn werk Uzu uit 2019 alvast losweken van alle aardse beslommeringen. Door een ruimtelijke opstelling van de musici en geïnspireerd door muziek voor de Japanse shô - die door traag in- en uitademen bespeeld wordt – neemt hij de luisteraar mee in een klankendraaikolk die naar de wereld van het licht leidt.
Tekst: Tom Eelen
Special thanks to Taiwan Philharmonic for the birds' sound in Ottoroni Respighi: Pini di Roma.