Een Antwerpse muzikale blik op James Ensor

In 2024 herdenken we het 75-jarig overlijden van de Oostendse schilder James Ensor (1860-1949). Oostende geeft de fakkel door aan Antwerpen voor de tweede helft van het Ensorjaar. De start van het culturele seizoen luidt de festiviteiten van dit Antwerpse luik in: een uitgelezen gelegenheid om vanuit een Antwerps perspectief naar Ensor te kijken. Flor Alpaerts (1876-1954), tijdgenoot van Ensor en dirigent van de Dierentuinconcerten, vatte het plan op om een compositie aan Ensor te wijden. Er ontspon zich een briefwisseling waarin de twee kunstenaars zich als liefhebbers van elkaars werk toonden.

Wederzijdse bewondering

Ensors interesse voor Alpaerts’ composities is geen verrassing voor wie zijn passie voor muziek kent. Hij was actief als musicus en componist, ook al had hij geen muzikale opleiding genoten. Meer nog, meermaals uitte hij de overtuiging dat hij in de eerste plaats componist was.
In de zomer van 1929 begint Alpaerts de Ensorsuite te componeren. Dat jaar vindt niet toevallig een grote tentoonstelling van Ensors werk plaats in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Wanneer het nieuws Ensor bereikt dat zijn kunst een Antwerpse componist inspireert, stuurt hij meermaals etsen op naar Alpaerts. Die laatste betuigt zich telkens bijzonder dankbaar en antwoordt de schilder dat hij bij het bekijken van de kunstwerken de muziek erin kan voelen. De zomer daarop wordt de suite voor het eerst uitgevoerd, niet in Alpaerts’ Antwerpen maar in Ensors Oostende. De opvoering in 1931 in de zaal van de dierentuin kon Ensor helaas niet bijwonen.

Inspiratie voor een muzikaal vierluik

De partituur van de suite vermeldt de titels van de kunstwerken die Alpaerts wil verklanken. Deze vier titels corresponderen met de delen van de vierdelige suite. Het gaat om kunstwerken uit de periode 1887-1891 die op dat moment dus al zo’n veertig jaar oud zijn. Deze taferelen die Ensor als twintiger en prille dertiger creëerde, tonen reeds de motieven die doorheen zijn oeuvre zullen blijven opduiken: het groteske, de maskers, de skeletten, de maatschappijkritiek, het pessimistische mensbeeld en de vermeende zelfportretten.

Het openingsdeel van de suite verwijst meteen naar één van Ensors bekendste schilderijen: een gigantisch doek dat De Intrede van Christus in Brussel (1888) afbeeldt. Ensor rekent zowel met de kerk (de opgesmukte geestelijke vooraan) als met de politiek (de panelen en spandoeken die naar politieke partijen verwijzen) af. Bijna dertig jaar later na het schilderen geeft Ensor dit doek een centrale plaats in het blauwe salon van zijn woning in Oostende, vlak boven zijn geliefde harmonium in de kamer waar ook zijn piano stond.

Geraamten twistend om een gehangene (1891) vormt de inspiratie voor het tweede deel van de suite. De dode wordt tot spektakel waarnaar mensen komen kijken. De opsmuk van de skeletten die discussiëren over de dode kan hun ware aard niet verbergen. De prent Minnetuin (1888) ligt hoogstwaarschijnlijk aan de basis van het derde deel. Ensor voegt een twist toe aan dit thema uit de middeleeuwse poëzie. In de afgeschermde tuin waarin geliefden elkaar kunnen ontmoeten, begluurt een figuur met niet-menselijke trekken de drie koppels die er zorgeloos vertoeven. De omschrijving “kleine heksensymphonie” in de partituur lijkt meest te refereren aan het laatste werk dat Alpaerts kiest: een prent uit 1887 die de titel Hellevaart draagt. Een optocht macabere figuren afgesloten door een groep musici slingert over het papier.

De vier werken tonen een scala van strategieën, technieken en onderwerpen waarop Ensor zich ook de decennia erna zou beroepen. Net als de retrospectieve tentoonstelling in Brussel en zijn verheffing in de adelstand, past Alpaerts’ Ensorsuite in het rijtje van uitingen van bewondering voor Ensor in deze periode.

Tekst: Eva Van Daele