Vlaamse muziek in de schaduw van de apocalyps

Op 21 juni 2025 brengt het Antwerp Symphony Orchestra klanken van eigen bodem: het Pianoconcerto (opus 38, 1958) van Denise Tolkowsky (1918 - 1991), de Tweede symfonie ‘Bruegel’ (1981 - 1983), van Daniel Sternefeld (1905 - 1986), en een gloednieuw werk van Erik Desimpelaere (1990), Danses Macabres voor symfonieorkest.

Zowel Tolkowsky als Sternefeld zochten en vonden in de vorige eeuw een toevlucht in de kunst; hun leven en werk werd diep getekend door de Tweede Wereldoorlog. Vandaag gaat Erik Desimpelaere vanuit een eigentijds perspectief de dialoog aan met zijn voorgangers.

Denise Tolkowsky’s hulde aan de liefde

“Deze dame heeft iets te vertellen”, schreef een journalist enigszins verwonderd op 10 januari 1964 in De Standaard, in een bespreking van het jaarlijkse nieuwjaarsconcert van de Gewestelijke Omroep Antwerpen van de BRT. Het thema van het concert was “eigentijdse Antwerpse toondichters” en de dame in kwestie componist Denise Tolkowsky. Haar Hulde aan Béla Bartók (opus 37, 1953) voor fluit, viool, piano en slagwerk, waarbij ze zelf de pianopartij speelde, had indruk gemaakt. Met haar compositie en pianospel had ze gezorgd voor een spectaculaire afsluiter van de avond, en het publiek reageerde ‘geestdriftig’. 

Pianospelen deed ze al lang. Ze kwam uit een groot kunstminnend gezin – vader was diamanthandelaar en een gepassioneerd kunstliefhebber, moeder zong in de opera – en kreeg al vroeg pianolessen van haar oudere zus. Als kindje van zes behaalde ze een ‘diplôme superieure’ op een nationale pianowedstrijd, en toen ze twaalf was begon ze les te volgen aan het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen. Niet lang daarna zette ze zich ook aan het componeren, hierin aangemoedigd door directeur Flor Alpaerts, die in haar harmonie-oefeningen het werk van een geboren componist zag. Aan het einde van de woelige jaren 1930 behaalde ze eerste prijzen voor harmonie, piano, kamermuziek en contrapunt. Het uitbreken van de oorlog verhinderde evenwel een eerste prijs fuga.

Aan het Conservatorium ontmoette ze Alex de Vries (1919-1964), die ook piano studeerde en componeerde. De twee kregen een relatie en trouwden in 1941, onder de meest ongunstige omstandigheden. Ze droegen allebei de Jodenster. Het was op de dag – zo vertelde ze in 1984 aan het tijdschrift Knack – dat in Antwerpen de synagoge in brand werd gestoken. Uiteindelijk is het jonge koppel gevlucht naar Gent, waar ze drie jaar lang in een kleine kelderkeuken ondergedoken hebben geleefd. Ondanks de benarde omstandigheden was dit een verrassend productieve periode: het was hen gelukt om een oude piano te huren, en ze zagen geen andere mogelijkheid dan hard te werken. Tolkowsky schreef in die periode verschillende pianowerken en liederen, onder meer op teksten van Rainer Maria Rilke, terwijl De Vries zijn Inleiding tot de algemene en muzikale geheugenleer voltooide. 

Het lijkt erop dat Alex de Vries altijd een inspiratiebron voor Denise Tolkowsky is geweest. Het pianoconcerto dat ze schreef in 1958 vormt hierin een van de hoogtepunten; ze componeerde het werk speciaal voor hem, volledig afgestemd op zijn manier van spelen. Het concerto zet zijn specifieke virtuositeit in de verf, wat zich onder andere manifesteert in een sterk ritmisch gedefinieerde en slagwerk-achtige pianopartij. Hoewel het werk grotendeels in een donkere en dreigende sfeer baadt, zijn er ook momenten van licht en hoop, bijvoorbeeld in het Gershwin-achtige tweede thema van het openingsdeel, of in de wondermooie melodie die zich ontspint in het midden van het tweede, langzame deel. 

Ze verloor haar echtgenoot in mei 1964. Na zijn zelfmoord richtte ze het Fonds Alex de Vries op, waarmee ze jarenlang in zijn nagedachtenis jonge musici heeft ondersteund.

Dialogen met Pieter Bruegel de Oude

Toen Tolkowsky’s pianoconcerto in 1958 in première ging, met Alex de Vries als solist aan de piano, was dat met het symfonieorkest van de Radio-omroep onder leiding van Daniel Sternefeld. Tolkowsky en Sternefeld kenden elkaar al langer, en tijdens de Tweede Wereldoorlog lopen hun verhalen ongelukkig parallel. Aan het begin van de oorlog had Tolkowsky nog enkele lessen orkestratie bij Sternefeld gevolgd, maar nadien moesten ze allebei onderduiken. Omdat hij Joods was, kon Sternefeld geen publieke functie meer bekleden, en had hij zijn aanstelling als dirigent aan de Koninklijke Vlaamse Opera moeten onderbreken. Niettemin vond ook hij inspiratie in de duisternis: tijdens de oorlogsjaren schreef hij zijn eerste symfonie in C (1943).

Sternefelds tweede symfonie, ‘Bruegel’ (1981-1983), is zijn laatste grote werk en stamt uit een hele andere periode. In de vier delen van deze symfonie liet hij zich inspireren door vier schilderijen van Pieter Bruegel de Oude: De boerenbruiloftsdans (1566), Winterlandschap met schaatsers en vogelknip (1565), De parabel der blinden (ca. 1568) en De triomf van de dood (1562). Dit laatste schilderij is ook de inspiratiebron van de geplande wereldpremière op 21 juni 2025: Danses Macabres voor symfonieorkest van Erik Desimpelaere. Zo wekt het orkest Bruegels apocalyptische tafereel tot leven in twee verschillende stijlen, waarbij Sternefelds exuberante vlammenzee in dialoog treedt met Desimpelaeres eigentijdse dodendansen.

 

tekst: Hannah Aelvoet